naar overzicht

Een kleine vinger

‘Ze was hier net nog…’ De moeder kijkt verbaasd om zich heen. We zijn op huisbezoek. Kinderen die deelnemen aan onze studie moeten in totaal zeven maal naar de kliniek komen voor controle. Af en toe wordt er uiteraard een bezoek vergeten. Dan trekken we er met fiets of met de auto op uit om het kind thuis te onderzoeken de benodigde monsters te verzamelen. Dit is een uitdagende klus omdat huizen lang niet altijd eenvoudig te vinden zijn.

In geen enkel dorp in de omgeving zijn straat-namen en vooral in kleinere dorpjes is er absoluut geen sprake van een duidelijk bestemmingsplan. Langs de hoofdwegen lukt het nog aardig om zelf een zekere structuur aan te brengen in de bebouwing: ‘persoon 98 woont in het vierde huis na het groentestalletje’ of ‘…in het huis met het rieten dak drie huizen achter dat van de leraar’. Als je echter wat verder van de weg komt, wordt het steeds lastiger om te omschrijven waar iemand woont. Soms liggen huizen meer dan een kilometer uit elkaar en is het onduidelijk tot welk dorp ze behoren. De paden zijn te klein voor een auto en soms zelfs te onduidelijk om (terug) te vinden. En mensen niet terug kunnen vinden is een probleem. Een succesvolle studie hangt namelijk af van volledige gegevens. Het aantal kinderen waarvan gegevens ontbreken, dat lost to follow-up is, wil je zo klein mogelijk houden. Niet alleen omdat dit je studie sterker maakt maar toch in de eerste plaats omdat je wilt weten of kinderen werkelijk volledig genezen zijn van hun malaria-aanval. In het tweede jaar van de studie kwamen twee kinderen al kort na de inclusie niet meer opdagen. Achteraf bleek dat ze overleden waren.

Om mensen te kunnen traceren als ze een afspraak vergeten, is het dus van groot belang om goede veldwerkers te hebben die zo nauwkeurig mogelijk en soms zo creatief mogelijk het adres van de deelnemers noteren. Daarnaast moet je natuurlijk proberen te voorkomen dat je iedereen thuis moet opzoeken: veldwerkers moeten de moeders kunnen motiveren om iedere keer te komen. Kapesa is onze man van de patiënteninclusie. Hij heeft twee vrouwen, denkt erover een derde te huwen en weet dus als geen ander hoe je vrouwen moet benaderen. Bovendien ziet hij het als een erekwestie om zo min mogelijk mensen te verliezen. Eén keer regelde hij zelfs een boot om een moeder te achtervolgen die vertrokken was naar een van de eilanden in het meer. We geven moeders ook honderd shilling (ongeveer een euro) om tegemoet te komen in eventuele transportkosten en hen te motiveren trouw te komen opdagen. Hoewel dit een redelijk bedrag is, geeft het een enkele keer toch problemen. Toen een van de moeders op een dag thuiskwam met honderd shilling, trok haar man de enige in zijn ogen plausibele conclusie: die blanke zet mijn vrouw aan tot prostitutie. Hij verbood zijn vrouw verder deel te nemen aan de studie. Toen wij haar opzochten om te vragen waarom ze niet meer kwam opdagen, beschuldigde de man mij er bovendien van dat ik seks met zijn vrouw had gehad en dat ik haar er ook nog matig voor had betaald ook. Huisbezoeken zijn dus altijd spannend. Als je al het huis vindt, weet je nooit wat voor situatie je aantreft. Bovendien is het een leuke mogelijkheid om eens te zien hoe de verschillende mensen leven.

Ditmaal is het kind dus zoek. Ineens spoorloos verdwenen. De moeder snapt er ook niets van. We roepen haar naam en kijken in iedere hoek van het huis en overal op het erf maar vinden het meisje niet. Op het moment dat we het willen opgeven en terugkeren naar de kliniek, begrijpt de moeder de situatie ineens. Haar dochtertje heeft waarschijnlijk een blanke uit de auto zien stappen en direct haar conclusies getrokken. Blanke = bloed prikken = pijn. Het kind is niet zoek maar houdt zich bewust schuil. De moeder vermoedt gelukkig waar haar schuilplaats is. Als in een spelletje sluipen we samen naar het toilet, een houten huisje dat ergens aan de rand van het terrein staat. De moeder gebaart met een brede glimlach dat we stil moeten zijn. Ze trekt de WC-deur met een ferme ruk open. Een wolk van vliegen komt ons tegemoet en daar zien we een vierjarig meisje op haar knietjes zitten. De tranen biggelen over haar wangen en ze houdt angstvallig haar vingertje vast, wetend dat daar in geprikt zal gaan worden. De moeder tilt haar dochter luid lachend op en kalmeert haar terwijl we onze bepalingen doen. Geen koorts, geen bloedarmoede, geen tekenen van ziekte. Gelukkig is het bovendien de laatste keer dat we het meisje moeten zien. Wat haar betreft is het wel genoeg geweest.