naar overzicht

Een veiligheidsgordel en een kortingskaart

Reizen is een van de grootste avonturen in Afrika. Niet alleen door de gesteldheid van wegen in het regenseizoen, maar zeker ook door het rijgedrag van veel automobilisten. Toen ik bij mijn eerste bezoek aan Kenia uitlegde wat ik kwam doen, verzuchtte een Libanees uit Kisumu niet geheel onterecht: ‘Fantastisch allemaal. Maar als je echt mensenlevens wilt redden, moet je geen microscoop meenemen maar een emmer gele verf. Verf een gele lijn op het midden van de weg. Verf de drempels geel die je nu vaak pas ontdekt nadat je erdoor gelanceerd bent. Daar hebben we behoefte aan.’ In Ghana was mij een paar jaar eerder al trots verteld dat ‘lampen sinds kort ’s nachts verplicht gesteld waren’. Dat had mij gerust moeten stellen, maar dat deed het niet. Welke idioot heeft een wet nodig om ’s nachts de koplampen te ontsteken? Ook lijkt het onwerkelijk dat Tanzaniaanse buschauffeurs een vrachtwagenmotor in een passagiersbus zetten, zodat ze met 170 km/uur de zeventig passagiers zo snel mogelijk op de plaats van bestemming kunnen brengen. Ik was dan ook niet erg onder de indruk toen ik hoorde dat de Keniaanse regering de verkeersregels ging aanscherpen. Het zou vast een symbolische actie worden.

Tussen mijn tweede en derde bezoek aan Kenia blijkt er echter wel degelijk iets veranderd te zijn. Geen halfslachtige regeltjes, maar keiharde verkeersregels. Voortaan maximaal twintig mensen in een minibus. Dat is iets meer dan de helft van wat gebruikelijk is. Bovendien moet iedereen voortaan een gordel hebben en mag de auto pas na keuring de weg op. Maximaal 80 km per uur voor minibusjes. Geweldig. Ik ben op slag fan van de nieuwe regering. Een keerzijde is echter dat er nu al twee weken lang geen openbaar vervoer mogelijk is. Geen enkel busje voldoet aan de nieuwe eisen en de politie is onverbiddelijk. Als het personenvervoer eindelijk weer op gang komt, blijkt de flexibiliteit van de Kenianen. In mijn bus zitten nog steeds anderhalf keer zoveel mensen als dat er zitplaatsen aanwezig zijn. Een groot aantal staat, voor zover dat kan, in het kleine busje. Op het moment dat de chauffeur een politieagent langs de kant van de weg ziet staan, geeft hij aan dat alle mensen die staan plat op de grond moeten gaan liggen of bij elkaar op schoot moeten kruipen. Mij wordt toegesnauwd dat ik mijn veiligheidsgordel om moet doen. Nu wil ik dat wel, maar ik weet niet precies hoe. Er is weliswaar een gordel aangebracht maar ik kan die nergens vastmaken. Geen gesp te bekennen. De auto remt al, ik moet snel een oplossing vinden om een boete te ontlopen. Geïnteresseerd als altijd in inheemse gebruiken, kijk ik om me heen om te zien hoe de lokale bevolking op deze uitdaging reageert. Natuurlijk. Je legt die gordel gewoon op schoot. Hoe ingenieus. Je voldoet aan de eisen, je hebt een gordel om. Min of meer. Als de bus tot stilstand is gekomen en iedereen keurig de riem op schoot heeft, begint de kaartjesverkoper zenuwachtig zijn verhaal te doen. De gammele gordels zijn misschien nog wel recht te praten maar er zijn veel te veel passagiers. De kaartjesverkoper stamelt, maar de politieagent luistert niet naar zijn verhaal. Zijn werkdag zit erop en hij moest een lift hebben. Er moet maar iemand extra opstaan, zodat hij kan zitten. Opgelucht rijden we verder met de agent op een prominente plaats aan het raam en nog een extra passagier in het gangpad. De agent wuift vervolgens bij iedere volgende controlepost naar zijn collega’s en geeft hiermee aan: ‘Hier gaat alles volgens de regels, laat ons maar door’.

Reizen met kleine busjes is altijd boeiend maar je bent wel het meest kwetsbaar bij ongelukken. Bij de langere ritten neem je dus graag een grotere bus. Ieder land heeft wel een paar betrouwbare busmaatschappijen. Voor de lange rit van Nairobi naar Kisumu kies ik de Akamba bus. Niet al teveel luxe maar wel een redelijk betrouwbare dienstregeling en een heus boekingskantoor. Een aantal uur voor vertrek sta ik voor het loket waar een oude man in een groot bonnenboek alle namen van de passagiers opschrijft. Voorzichtig scheurt hij vervolgens een bonnetje af waarop naam en plaatsnummer staan. ‘Bousema’, zeg ik. De man brabbelt een woord dat ik met geen mogelijkheid kan thuisbrengen. Mijn kiswahili is slecht en ik heb geen idee wat hij wil. Ik besluit mijn naam nogmaals te noemen. Hetzelfde gebrabbel. Dan besef ik dat de man zijn best doet om mijn Groningse naam uit te spreken. Dat werkt dus niet. Ik spel: ‘B, O, U…’, maar de man is al snel de draad kwijt. Wacht eens, ik heb wel een pasje waar het op staat. Veel eenvoudiger. Ik geef de man mijn NS kortingspas en kijk tevreden om mij heen terwijl de man schrijft. Zonder op te letten betaal ik en loop met mijn kaartje richting de bus. Ik kijk welke stoel ik toegewezen heb gekregen en zie dat ik tot ‘Mr. Voordeel Urenkaart’ omgedoopt ben. Een kaartje om te bewaren.